Met weinig vertrouwen in een goede afloop, neem ik bij het altijd bruisende CBR in Overvecht plaats achter computer nummer 15 voor mijn motortheorie examen. Ik heb die nacht teveel slaap verruild voor oefenexamens en de behaalde resultaten bieden weinig hoop voor de toekomst. Met trillende handjes klik ik op start. Hoe zat het ook alweer met de stopafstand en die armbewegingen van een verkeersregelaar? Twintig minuten later kan het theorieboek de prullenbak in. Geslaagd! Ik kan de verkeersregels weer vergeten.
Euforisch stap ik op de fiets naar huis en bericht eenieder die begaan is met mijn carrière als motorcoureur dat ik, met een luttele drie fout, koningin van de motortheorie ben geworden. Vluchtig opkijkend van mijn telefoonscherm, spot ik in de verte een kruispunt met knipperende stoplichten. De chaos wordt getemd door de mij inmiddels welbekende verkeersregelaar en ook de stoep wordt om onduidelijke redenen bevolkt door een kudde politieagenten. Ik grijns. Deze verkeerssituatie heb ik zojuist op het examen nog getackeld.
Dan gebeurt er iets geks in mijn hoofd. Terwijl ik de tweebaansweg nader en de armbewegingen van de verkeersregelaar probeer te interpreteren, denk ik: ‘Het zal wel. Er komt geen auto aan. Ik steek gewoon over.’ Als ware het tovenarij zwaait de agente met haar armen en auto’s beginnen spontaan te rijden. Ik strand onhandig op de vluchtheuvel in het midden van de weg en probeer mijn fiets te redden van ongelukkige botsingen met voorbij scheurende auto’s. Dan voel ik de ogen van het dozijn politieagenten aan de overkant van de weg en een gevoel van allesvernietigende schaamte overspoelt me. ‘Maar drie fout’, piept een klein stemmetje nog in mijn hoofd. Ik kijk schichtig op en zie hoe één van de agenten wijdbeens op de rand van de stoep gaat staan, zijn armen over elkaar vouwt en mij hoofdschuddend aankijkt. Ik lach schaapachtig en haal mijn schouders op. ‘Ik heb het verkeerd begrepen’ zou op dit precieze moment wel een hele grove leugen zijn.
Het voelt alsof ik urenlang in het schijnsel van afkeurende politiemanogen op die vluchtheuvel heb gestaan, als ik eindelijk mijn weg mag vervolgen. Ik lach nog één keer schuldbewust naar de agent en probeer voldoende vaart te maken om een mogelijk stopteken te ontmoedigen. Hij schudt nog een laatste maal zijn hoofd en doet zijn hand voor zijn ogen. Hij ziet het door de vingers. Opgelucht fiets ik nog een beetje harder bij het onverwachte, gênante intermezzo weg, terwijl ik lachend de neiging voel te huilen. Ik mag van geluk spreken dat ik geen Marokkaanse tiener op een scooter ben. Wie hoeft te slagen voor een theorie-examen als je een blanke vrouw bent? Hm..