Zonnemaire, wie kent het niet? Ik rijd al twee uur op de motor in zuidelijke richting voor een willekeurig, spontaan bezoek aan het Zeeuwse dorp, dat maar liefst 749 inwoners, een te gekke kroeg en een snackbar telt. Het is zondag, dus ik heb geen haast en besloten dat ik de snelweg vermijd. Ik maak overtochtjes met pontjes, rijd door schattige plaatsjes, met exotische namen en zwaai vrolijk naar mijn passerende collega-motorrijder. Het is een gezellige middag, wat ergens gek is met een brullende motor en een helm op je hoofd.
Volledig in gedachten verzonken over hoe onhandig tolwegen zijn voor motorrijders, na betaald gebruik van de Kiltunnel bij Dordrecht, voel ik plotseling een koude windvlaag langs mijn linkerbeen waaien. Dat is gek. Zou de rits van mijn motorbroek kapot zijn? Ik stuur de motor rechtsaf in de richting van het plaatsje Cillaarshoek, als ik terloops naar beneden kijk. De temperatuur in mijn helm schiet omhoog. ‘Shit, shit, godver!’ Mijn been voelt niet koud door de wind, maar door de liters benzine die uit een gescheurde brandstofslang mijn laars inklotsen.
Onmiddellijk zet ik mijn Yamaha aan de kant van de weg en spring er vanaf. De laatste benzine druppelt nog in een lullig plasje naast de motor, terwijl ik schaamteloos mijn broek en laarzen uittrek langs de kant van de weg. Ik zie Bruce Willis al achteloos een brandende sigaret mijn kant op gooien, dus tast met liefde de Cillaarshoekse goede zeden aan om een eventuele explosie te voorkomen. Ik giet water over mijn blote onderbeen en voet, waarna ik een brandstofvrije broek uit mijn tas vis.
Starend naar het kleine losse slangetje bel ik de ANWB. Drie keer moet ik Cillaarshoek spellen en beamen dat ik het ook niet kende, totdat ik drie minuten geleden als een brandende fakkel in spé een noodstop maakte op de plaatselijke parkeerplaats, voordat ik te horen krijg dat er binnen een uur iemand zal komen om me te helpen.
OK dan. Een uur. Ik neem nog een slokje water, leg mijn motorbroek en laarzen in de zon en speel een beetje met het brandstofslangetje. Het lijkt wel alsof hij doorgesneden is, zo recht is hij afgescheurd. Aan de overkant van de weg zie ik de koplampen van een auto branden. Als ik toch een uur moet wachten, kan ik net zo goed iemand anders de ANWB besparen. Ik bel aan, wijs naar de autolampen en beantwoord de wedervraag waarom ik op deze willekeurige zondag op blote voeten door Cillaarshoek banjer.
De brandende koplampen-man blijkt best handig te zijn en na een beetje priegelen heeft hij het brandstofslangetje weer op de juiste plek zitten. ‘Kun je die ANWB afbellen’, zegt hij droog, terwijl hij zijn handen weer in zijn zakken steekt. Verbaasd kijk ik naar het slangetje. Hij is 2 cm korter dan voorheen, maar lijkt weer stevig vast te zitten. Dit had ik zelf ook gekund! ‘Zat er geen klemmetje omheen?’ vraag ik met een beetje pseudokennis. ‘Hoe lang moe je nog? Anders doe ik er nog effe een taireppie omheen. Start hem maar eens.’ Zonder vertrouwen op een startende motor, nadat ik de laatste druppels brandstof op de straatstenen had zien verdampen, start ik zonder problemen de motor. Ik snap er duidelijk niets van.
Ik hijs me weer in mijn geurende motorbroek, bedank mijn nonchalante held en rijd met genoeg brandstof en zonder verdere problemen naar het dichtstbijzijnde benzinestation. Het laatste uur van mijn reis naar Zonnemaire verloopt afgezien van wat fantoomkou bij mijn been en flinke, onverwachte rukwinden op de Grevelingendam voorspoedig en tegen zessen arriveer ik op mijn logeeradres.
Onder het genot van een niet aflatende benzinestank bestudeer ik in de achtertuin mijn met tie-wraps in elkaar gezette leeftijdsgenoot. Liefdevol klop ik op de weer goedgevulde benzinetank en denk: ‘Vingerverven. Dat is ook een leuke hobby.’