De non die me van mijn anticonceptie beroofde

Terwijl ik me met een van pijn vertrokken gezicht op mijn hurken laat zakken, denk ik terug aan zes jaar geleden. Dat nieuwe spiraal mag dan drie dagen per maand voelen als een vies mes dat langzaam in mijn buik gestoken wordt, met mijn vorige spiraal stond ik voor hetere vuren. En dan doel ik niet op de jonge co-assistent die per se over de schouder van de huisarts tussen mijn benen moest kijken. Ook niet op het hoofdhaar van de dokter dat ik tegen mijn dijbeen voelde, bij het knippen van de touwtjes. Ook niet op de maandenlange buikkramp, waardoor ik continu in foetushouding op de stoep wilde liggen. Ik heb het over de non die me in 2014 van mijn spiraal beroofde.

Misschien ben ik moe, denk ik nog, maar die avond lig ik in een hemd zonder achterkant in het ziekenhuis.

‘Is het soms gaan waaien’, vraag ik aan mijn reisgenoot Anne. Ik zit op de veranda van de trailer die we huren van een oude visser in het Australische dorp Exmouth. Anne steekt haar hoofd door de deur, terwijl ik de opstaande kippenvelhaartjes op mijn arm plat probeer te wrijven. ‘Ik heb het plotseling zo koud.’ Ze kan geen wind ontdekken en ik zelf eigenlijk ook niet. Het is dik boven de dertig graden. Misschien ben ik moe, denk ik nog, maar die avond lig ik in een hemd zonder achterkant in het ziekenhuis.

Ik probeer het positief in te zien. Dit is de eerste keer dat ik ben opgenomen in een ziekenhuis en – hoewel de piepkleine televisie aan de andere kant van de kamer anders beweert – eerste keren zijn altijd spannend en opwindend. Mijn infuus met antibiotica piept, maar mijn temperatuur vliegt nog steeds alle kanten op. De ene minuut is het heet, de volgende minuut klappertandend koud. De veroorzaker van dit klimaatprobleem is volgens mijn wat oudere, vrouwelijke arts een nierinfectie en ik zie geen enkele reden haar niet te geloven.

Die nacht leer ik dat het grote nadeel van een infuus vocht is. Ik moet heel nodig plassen, maar plassen lijkt, gezien de omstandigheden, niet de bedoeling.

Die nacht leer ik dat het grote nadeel van een infuus vocht is. Ik moet heel nodig plassen, maar plassen lijkt, gezien de omstandigheden, niet de bedoeling. Niet alleen zit ik via een naald in mijn arm en een slangetje vast aan een infuuspaal. De infuuspaal zit met een stekker en een snoer vast in een stopcontact. Onder mijn bed! Met veel kunst- en vliegwerk weet ik mezelf net op tijd te bevrijden en opgelucht lig ik tien minuten later weer in bed. Nog twintig minuten voordat ik weer moet.

De antibiotica blijkt op geen enkele manier opgewassen tegen mijn infectie, maar daar heeft de dienstdoende arts op dag 3 een oplossing voor. Ik mag naar huis, met een simpele orale variant. Hij werpt nog een blik op mijn medische dossier en schudt zijn hoofd. ‘Onbegrijpelijk’, mompelt hij, voordat hij me de hand schudt en me wegwuift uit het ziekenhuis. Heb ik nou helemaal voor niets twee nachten in het ziekenhuis gelegen?

Ze kan deze bedreiging voor mijn gezondheid onmiddellijk en kosteloos verwijderen.

Binnen 24 uur hebben de nieuwe medicijnen hun klus geklaard en lig ik weer blakend van gezondheid in mijn trailer. De week erop mag ik voor controle terug naar het ziekenhuis, waar de vrouwelijke arts bevestigt dat het gevaar voorlopig is geweken. Als ik vraag naar de mogelijke oorzaak van deze vervelende infectie, wordt ze ernstig. ‘De kans is groot dat je IUD dit veroorzaakt heeft’. Mijn IUD, mijn intrauterine device, mijn spiraaltje. Ze heeft ook goed nieuws. Ze kan deze bedreiging voor mijn gezondheid onmiddellijk en kosteloos verwijderen. Even aarzel ik… Ik heb hem pas twee jaar en het heeft zo lang geduurd voordat ik er eindelijk geen last meer van had. Tegelijkertijd heb ik geen zin in nog meer onzinnige ziekenhuisbezoeken. Ik stem in met de ingreep.

‘Is het niet tijd dat je op zoek gaat naar een serieuze man en aan kinderen begint te denken?’

Na afloop informeer ik naar mijn opties. Ik ben nog zeker 8 maanden in dit land, wat zijn mijn mogelijkheden voor anticonceptie als buitenlander? ‘Ik weet wel wat’, zegt ze terwijl ze wegloopt. Als ze terugkomt heeft ze een visitekaartje in haar hand. ‘Clinic for family planning Perth’, lees ik. ‘Zij kunnen je uitleg geven over periodieke onthouding.’ Ik probeer haar gezicht te lezen. Ze is een vriendelijke, oudere dame, maar ik denk dat een gevoel voor humor haar heeft overgeslagen. Ze is bloedserieus. ‘Kunt u niet gewoon de pil voorschrijven?’ probeer ik. De vrouw pakt mijn medisch dossier erbij en leest. ‘Bijna 30…’’, mompelt ze. ‘Is het niet tijd dat je op zoek gaat naar een serieuze man en aan kinderen begint te denken?’ Ik open mijn mond om iets te zeggen, maar sluit hem weer. In plaats daarvan bedank ik haar vriendelijk en loop – rennend – naar buiten. 

Als ik de volgende dag in het dorp vertel over mijn vreemde ervaring in het ziekenhuis, word ik keihard uitgelachen. ‘Je had de non, die is fel tegen anticonceptie. Zij weigert ook de pil voor te schrijven aan meiden uit het dorp.’ Langzaam begin ik te snappen wat er gebeurd is en een jaar later bevestigt mijn huisarts in Utrecht mijn vermoeden. Dat spiraaltje had niets te maken met die nierinfectie. Die non had mijn anticonceptie gestolen!

Wie zegt dat sociale isolatie saai moet zijn?

Wat doe je als de wereld afgelast wordt, je uit de buurt van andere mensen moet blijven én je bijna jarig bent? Wij stapten bij het eerste vleugje Corona in de camper naar de Ardennen.

Het is al donker als we ter hoogte van Valkenswaard de grens met België passeren. Het is vrijdagavond en ik heb meer zin in een glas wijn dan drie uur hobbelen op Vlaams asfalt. Ik annuleer de camping in Hotton en vind op natuurkampeerterreinen.nl een adresje in de buurt. Bellen lijkt me onnodig, we zijn er toch al bijna. 

Zelfs al ligt er een idyllische camping, met watervallen, eenhoorns en regenbogen aan het einde van dit pad: wij gaan er nooit komen. 

Dicht in de buurt van coördinaten 51.284843 en 5.504923, stranden we op een modderig bospad. We inspecteren de moerassige weg voor ons in het schijnsel van de iPhone zaklamp. Zelfs al ligt er een idyllische camping, met watervallen, eenhoorns en regenbogen aan het einde van dit pad: wij gaan er nooit komen. 

Het grote voordeel van slagbomen is dat ze open kunnen.

Ik schiet in de lach en zie dat Wouter er gelukkig ook de humor van in ziet. Hij haalt zijn schouders op. ‘In het ergste geval slapen we gewoon midden op dit pad’. We geven echter nog niet op. Ik schud plan c uit mijn telefoon en hij zet de bus in zijn achteruit. Op vijf kilometer afstand moet nog een camping van dezelfde eigenaar zijn. Twintig minuten later zitten we opnieuw vast op een zandweg. De shortcut die Google mij had aangeboden, bleek niet bedoeld te zijn voor auto’s, laat staan campers. We zagen de houten slagboom gelukkig net op tijd.

Het grote voordeel van slagbomen is dat ze open kunnen. Na wat gerommel met een ketting en het nodige til- en sleepwerk is de weg vrij. Vol goede moed rijden we door en komen opnieuw aan op onze bestemming. ‘Lees nog eens voor wat er op de website staat?’ vraagt Wouter voorzichtig, als we langzaam langs een met prikkeldraad omheind weiland rijden. ‘Een prachtig kampeerterrein, ideaal voor bivak- en weekendactiviteiten’, vertel ik hem en draai voor de zekerheid mijn raampje naar beneden.

Wat als dit geen kampeerterrein is, maar een voederplek voor ongecastreerde stieren?

We kunnen vast wel het prikkeldraad onklaar maken en een plekje voor de bus zoeken in het weiland. Maar wat als de coördinaten niet kloppen? Wat als dit geen kampeerterrein is, maar een voederplek voor ongecastreerde stieren? Ik besluit Erik te bellen, die als eigenaar van de kampeerplekken staat vermeld. Hij neemt direct op en luistert met stijgende verbazing naar mijn verhaal.  ‘Dus… je bedoelt… jullie staan er nu?’ Ik bevestig wat hij al goed begrepen had. ‘Op het internet staat inderdaad “kampeerterrein”, maar ja… eigenlijk is het gewoon een weiland.’ Hij moet even nadenken. ‘Hebben jullie iets nodig? Water, elektriciteit?’ Ik vertel hem dat we niets nodig hebben. Alleen een plek om de bus neer te zetten. Erik blijkt de moeilijkste niet. ‘Nou, ga er dan maar gewoon staan, veel plezier!’

‘Op het internet staat inderdaad “kampeerterrein”, maar ja… eigenlijk is het gewoon een weiland.’

De wereld lijkt compleet verlaten, als we van onder een dekbed uitkijken op een mistig weiland. We klinken nog maar een keer de glazen tegen elkaar. Morgen doorrijden naar de Ardennen en daarna zien we wel hoe de wereld eruit ziet. Nog twee uur en dan is Wouter jarig. De meewarige tekstberichten beginnen al op gang te komen. ‘Ik hoop dat je ondanks alles toch een leuke verjaardag hebt.’ Wie zegt dat sociale isolatie saai moet zijn?

Een betere vakantie begint bij jezelf

Ik dacht dat ik een fantastische vakantie had gehad. Tenerife. Camperbusje. Zwemmen tot de zon ondergaat. Luieren op gitzwarte lavastranden. Wijn bij zonsondergang op een verscholen plek in de bergen. Wandelen naar een verstopte rotsachtige baai. Lekker eten in pittoreske badplaatsen. Een heuvel beklimmen om de zon op te zien gaan en ‘s nachts lekker in het comfortable bed achterin de bus. Ik dacht dat ik een fantastische vakantie had gehad, totdat ik de feiten nog eens op een rij zette. 

Dag 1

Licht vermoeid van de reis en het leven – we gaan niet voor niets op vakantie – komen we bij ons huis voor de week aan. Een Volkswagen T4: camper, houten ski chalet en racewagen in één. Met meer woorden dan een gemiddeld gehoor kan verwerken loodst Alex, onze Russisch-Zweedse verhuurder en surferboy, ons door alles wat we moeten weten over de bus. Twintig minuten later zijn we half beduusd doch licht euforisch onderweg. ‘Zei hij nou dat de tweede versnelling het niet doet?’

Vierentwintig soorten tomatensaus zijn genadeloos als je slecht geslapen hebt.

Dag 2

 De volgende dag voel ik me alsof ik 50 jaar geslapen heb. Niet omdat ik zo uitgeslapen ben, maar omdat mijn botten kraken als die van een 85-jarige. Het ons beloofde comfortable bed is een luchtbed. Zo eentje waar sinds 1993 niemand meer lekker op heeft gelegen. Als we onszelf naar de Alcampo supermarkt in San Cristobal de La Laguna hebben gesleept, kan ik wel huilen. Vierentwintig soorten tomatensaus zijn genadeloos als je slecht geslapen hebt.

Dag 3

Nog ver voordat de woensdag officieel begint heb ik een plan. We gaan naar de IKEA. Sowieso leuk als je op een eiland bent, maar dit bezoek gaat de vakantie redden. We kopen een matras. Niet goed – lees: vakantie voorbij – geld terug. Net als we op de parkeerplaats van de IKEA onze slaapkamer opnieuw hebben ingericht, ontdekken we een nieuw probleem met de bus. ‘Kijk, die zijspiegel valt naar beneden als je het portier dicht gooit.’

Dag 4

Geblaf van honden wekt me uit tropische dromen, maar het interesseert me niets. Wie had gedacht dat een mens zo goed zou kunnen slapen naast een begraafplaats? Kwiek en fluitend, als ik dat had gekund, zet ik de percolator op het vuur. Terwijl ik het eerste kopje volschenk, groet ik vijftien jagers met evenveel honden die langs ons afgelegen geparkeerde busje de struiken in verdwijnen. ‘Buenos Dias.’

Na de zee als centrifuge gebruikt te hebben en onomkeer zand in de voering van mijn bikinibroekje te hebben verzameld, vieren we de bergen met een fles whisky en een steile klim.

Dag 5

Na de zee als centrifuge gebruikt te hebben en onomkeer zand in de voering van mijn bikinibroekje te hebben verzameld, vieren we de bergen met een fles whisky en een steile klim. Het leven is even fantastisch, tot we besluiten te doen wat de meeste mensen doen op Tenerife. Gezellig uit eten in een klein Spaans restaurant in Puerto de la Cruz. De arme eigenaar is ons dankbaar. ‘Toeristen willen alleen nog maar pizza en friet’, verzucht hij. ‘Ik moet iedere dag weer eten weggooien.’ 

In het dramatische schijnsel van de ondergaande zon komt mijn verlossing en eindigt mijn ellende in een verrassend gelijkkleurige struik.  

Dag 6

De woorden van de eigenaar spoken door mijn hoofd, terwijl mijn slokdarm zich steeds strakker om mijn amandelen wikkelt. Terwijl we door haarspeldbochten naar de lokale vulkaan rijden, ben ik dankbaar voor de afleiding van versleten ruitenwissers die de onophoudelijke stortregen proberen weg te swipen en spiegels die na drieëndertig keer stellen toch een eigen wil blijken te hebben. In het dramatische schijnsel van de ondergaande zon komt mijn verlossing en eindigt mijn ellende in een verrassend gelijkkleurige struik.  

‘Is het hier nou fantastisch of zijn we in de Efteling?’ 

Dag 7

Het blijft regenen en de kabelbaan naar de vulkaan is dicht. Wandelen kan nog steeds, maar dat blijkt zonder regenkleding maar twintig minuten leuk. We stoppen op een paar populaire selfiespots en fotograferen wat exotische bustoeristen. Het El Teide National Park is zo onwaarschijnlijk met zijn massa’s touringcars, zwarte lavablokken en golfgreen dat we ons beginnen af te vragen: ‘Is het hier nou fantastisch of zijn we in de Efteling?’ 

Het is zo druk op de smalle weg, dat je zou willen dat je tweede versnelling functioneert.

Dag 8

Tijd om naar huis te gaan. Het is zo druk op de smalle weg, dat je zou willen dat je tweede versnelling functioneert, maar we weten levend het park uit te komen. De IKEA-medewerkster neemt zonder ingewikkelde Spaanstalige vragen het matras weer in ontvangst en we leveren onze wispelturige T4 weer in. Bijna worden we nog beroofd van een volle tank benzine, maar we blijven overtuigd: beste vakantie ooit.

Eén ding is me inmiddels duidelijk. Een goede vakantie heeft weinig met feiten te maken. Een betere vakantie begint bij jezelf.

Even een zwak moment en je bent crimineel

Het begint relatief onschuldig op een zaterdagavond in de sportkantine. ‘Heb je ooit iets strafbaars gedaan?’ Ik ben 15 jaar oud en we zijn net naar een nieuw millennium verhuisd. Ik heb zelfs nog nooit een pakje kauwgom gestolen, maar nieuwsgierig ben ik wel. Vooral omdat ik een beetje verliefd ben op de jongen die mij zonder een spoortje humor deze vraag stelt. Hij vertelt een geheim plan te hebben waar ik misschien een buitengewoon belangrijke rol in zou kunnen spelen.

De volgende dag sta ik enigszins ontheemd in de vers gevallen sneeuw in het bos. Voordat ik meer mag weten over de achterliggende motieven van het object van mijn puberale affectie, moet ik mezelf aan hem bewijzen. Laten zien dat ik zonder vragen bevelen op kan volgen. Ik heb geen idee waar hij het over heeft. De uitnodiging voor een boswandeling had gisteren veelbelovend geklonken. Zijn donkere ogen kijken me verre van belovend aan, als hij zegt: ‘Ren naar de andere ingang van het bos. Ik wacht daar op je.’ Zonder dat ik de kans krijg te protesteren, verdwijnt de bagagedrager waarop ik zojuist gearriveerd ben tussen de bomen. Witte vlokjes dwarrelen om mijn verwarring, terwijl ik mijn rechtervoet moeizaam uit de sneeuw trek. Hij verwacht toch niet dat ik nu op commando ga hardlopen?

Twee uur later bij de fruitautomaten in de lokale kroeg krijg ik, ondanks mijn ernstige gebrek aan toewijding, de dirty details van het masterplan.  Stikstof, wat zijn geheime codenaam blijkt, bevindt zich in een vergevorderde staat van voorbereiding om de lokale Albert Heijn te overvallen. ‘De supermarkt?’, vraag ik lachend, maar Stikstof blijkt bloedserieus: ‘Je bent al gezakt voor je loyaliteitstoets, wil je dat ik iemand anders zoek?’  Geschrokken pers ik mijn lippen op elkaar en mijn gezicht in de plooi. Stikstof vertelt verder.

Hij heeft me geselecteerd omdat ik niet bang lijk en omdat ik werk als vakkenvuller bij de bewuste Albert Heijn. Mijn taak – mits ik me kan gedragen – zal zijn om me bij sluiting te verstoppen en op te laten sluiten in het magazijn. Het magazijn is niet beveiligd met een alarm en vanaf die plek zal ik van binnenuit de deur open kunnen doen voor mijn twee handlangers. Een grijns speelt voor het eerst deze middag rond zijn lippen. ‘Kalium, die zul je nog wel ontmoeten, regelt guns, voor als bezorgde burgertjes de held uit proberen te hangen.’ Terwijl ik mezelf al met een semiautomatisch wapen tussen de groenteconserven zie rennen, wordt het verhaal met de minuut ongeloofwaardiger.

De derde handlanger, die nog geen scheikundige stof toebedeeld heeft gekregen, zal op de uitkijk staan op het dak tegenover het magazijn. Als het winkelalarm afgaat, hebben we acht minuten om bij de kluis in de winkel te komen, die te kraken en nog op tijd weg te komen, voordat de politie arriveert. De alarmbellen in mijn eigen hoofd gaat ook af. Hoe weet hij dit allemaal en hoe gaan ze dan die kluis kraken? Terwijl ik probeer te bedenken waarom je in vredesnaam zo’n bizar verhaal zou verzinnen, loopt hij naar de bar om nog wat te bestellen. Heel even denk ik dat hij me misschien leuk vindt, tot hij een minuut later terugkomt met maar één glas cola.

Dagen gaan voorbij en terug op school lijkt een overval op de Albert Heijn met de minuut belachelijker. Stikstof hangt gewoon als altijd rond bij zijn vrienden en wapens of andere gevaarlijke scheikundige stoffen zijn in geen velden of wegen te bekennen. Ik ben het al bijna weer vergeten, als ik plotseling inloggegevens voor een besloten forum in mijn Hotmail tref. Mijn ouders zijn nog niet thuis, maar toch sluit ik voor de zekerheid de deur van de computerkamer. Mijn ogen scannen het scherm en mijn handen besturen klammig de muis. Het is geen grap. Dit zijn de inloggegevens voor Fosfor. Fosfor, die zich ongemerkt op moet laten sluiten in een magazijn na werktijd. Fosfor, Silvie, ik. De website bevat gedetailleerde plannen, inclusief plattegronden en discussies die al maanden gaande zijn. Het bekende blauwe logo danst voor mijn ogen. De Albert Heijn! Ik schiet weer in de lach, maar het geluid van mijn lach klinkt gek en nerveus. Zelfs het topic voor de tropische laylow-vakantie is al aangemaakt. Ik sta op, loop naar de spiegel in de badkamer en kijk naar mezelf. Mijn roze geverfde haren beginnen alweer uit te groeien en mijn mascara zit op meer plekken dan de bedoeling was. Ik slaak een diepe zucht en zeg hardop tegen mijn spiegelbeeld.

‘Wie had dat gedacht? Je gaat de Albert Heijn overvallen…’

Een stukje naakte troost voor hete kantoordagen

Lachend duw ik mijn helm van mijn hoofd. Het is 26 graden, een doodnormale woensdag en ik ben uitgenodigd voor een potje zwemmen, zonnen en spelletjes spelen langs de Nederrijn. Ik ken niemand van de genodigden, maar dat lijkt me een simpele kwestie van tijd. Vol goede zin loop ik met mijn armen vol helm en motorpak de geïnstrueerde weg vanaf de parkeerplaats naar de rivier. Terwijl ik me op mijn blote voeten een veilige weg door de brandnetels baan, valt me iets op. De stipjes aan het water in de verte ontpoppen zich langzaam tot naakte figuurtjes. Geen sexy bikini’s of vrolijke zwembroeken. Gewoon naakt. Heel natuurlijk normaal naakt. Oké, denk ik. Niet helemaal wat ik me had voorgesteld bij jeux de boules, maar wat maakt het uit?

‘Hey hallo, hoe is het hier?’ In mijn verbeelding echoot mijn stem over het water en ik leg met een overdreven zorgvuldigheid mijn spullen in het gras. De meesten lijken me niet te zien, wat uiteraard ook moeilijk is als je met je ogen dicht in innige omhelzingen verwikkeld bent. Dankzij de adrenaline door de motortocht en licht ongemak begin ik te ratelen tegen de organisator van het zonnige rivierfestijn. ‘Wat leuk je weer te zien, wat lang geleden, wat een mooie plek hier, hoe gaat het met je?’ Mijn spraakwaterval lijkt mijn aanwezigheid verraden te hebben en een naakt lichaam drukt zich begroetend met gespreide armen tegen me aan. Ik besef dat ik toch meer een woordenmens ben, maar beantwoord de omhelzing met alles wat ik in me heb.

Terwijl ik mijn kleedje op het gras spreid en open en bloot mijn kleding en ondergoed verwissel voor een bikini, voel ik me preuts. Waarom mogen deze mensen mijn naakte lichaam wel zien, maar niet langer dan een paar seconde? Is dat flauw? Kinderachtig? In de sauna ben ik toch ook naakt? Waarom nu niet hier bij deze mensen? Terwijl de vragen zonder antwoorden door mijn hoofd spoken, dartelt de rest de rivier in. Met de eerste enthousiaste schreeuw, vliegt ook de eerste modder in het rond en voordat ik het weet smeren de bloteriken elkaar in met Nederrijnse rivierklei. Demonstratief pak ik mijn zonnebrandcrème en begin ook te smeren. Heel normaal. Je moet elkaar gewoon laten en accepteren, vertel ik mezelf, terwijl ik mijn ogen sluit en de zon zijn effect op mijn overbedekte lijf laat hebben.

Niet veel later vleit iedereen neer op het grote gemeenschappelijke kleed en ook ik richt me weer op. Ik ben al een vreemde eend in de bijt. Nu iedereen zit, kan ik op zijn minst een beetje sociaal doen. Nonchalant pak ik een appel, terwijl het meisje tegenover mij zich in een comfortabele kleermakerszit op een bak salade stort. Ik herinner me dat ik nog nooit in mijn leven gynaecoloog heb willen worden en bestraf mezelf onmiddellijk voor die gedachte. Ze heeft per slot van rekening haar best gedaan verhullend te zijn door haar relatie met het scheermes op te schorten. Waarom besteed ik zelf eigenlijk nog tijd en geld aan het bestrijden van moeder natuur?

Hopend op een gesprek, maar hopeloos vervreemd van mogelijke onderwerpen, kijk ik naar het stelletje dat vervlochten onder een lakentje op het groepskleed ligt. Iedere halve minuut ontsnapt een tevreden kreun of zucht uit hun intieme wereld. Niemand vindt dat gek. Zuchten met zoveel mogelijk geluid en lichaamsactiviteit lijkt van levensbelang vandaag. Alles is natuur. Een gesprek komt niet op gang, maar als de gitaren gestemd zijn blijkt dat het de bedoeling is dat we allemaal meezingen. Heel even stijg ik tijdens een eeuwig repeterend mantra op uit mijn lichaam om de situatie te beschouwen. Wie had dit voor mogelijk gehouden op het Gelderse platteland? Mijn verwondering wordt kracht bij gezet door een dame die in zichtbare extase opstaat en pardoes het Zwanenmeer in volledige perfectie uitvoert. Haar modderige grande jeté doet me duizelen en ik besluit mijn ogen eventjes weer te sluiten.

Mijn gedachten razen voort, maar worden plotseling weggeblazen door een harde wind. Nog voordat ik mijn ogen open kan doen, hoor ik mijn vrees uitgesproken: ‘Liet je nou een scheet op haar hoofd?’ Licht ontdaan kijk ik op en zie twee ronde billen op nog geen halve meter afstand. Het meisje op haar knieën naast mij, lijkt het probleem niet te begrijpen. Winden, boeren, zuchten, kreunen, wollige vagina’s en zwabberende piemels. Allemaal natuurlijk. In tegenstelling tot zonnebrandcrème, daar zitten zoveel chemicaliën in dat je beter ter plekke weg kan fikken. In schril contrast tot mijn lichte verontwaardiging hoor ik mezelf zeggen: ‘Ach die scheet… Nou ja, het waait toch.’

Mijn woorden herhalen zich nog een paar keer in mijn hoofd, terwijl ik langzaam mijn spullen begin in te pakken. Mijn hypertolerantie voor alles wat mij vreemd is, heeft zijn grenzen bereikt. Ik heb zojuist iemand die in mijn gezicht scheet, geëxcuseerd met de natuurlijke luchtbeweging van de atmosfeer. Tijd om te gaan. Ik zwaai mijn riviergezelschap gedag en wurm me ondanks de hoge temperaturen in mijn allesbedekkende dikke leren motorpak. Als ik mijn motor over de dijk naar veiligere oorden stuur, ben ik toch content met dit laatste avontuur. Voortaan wanneer ik met hoge temperaturen in een suf kantoor tekstjes typ, kan ik troost vinden in de wetenschap dat ergens in Nederland blote hippies langs de rivier dansen.

De dag waarop ik mijn droomopdracht binnensleep

Een goede voorbereiding is het halve werk. Ik ben onderweg naar een afspraak met mijn droomopdrachtgever: Een man die een zeilreis om de wereld maakte ter ere van zijn overleden vrouw en daar een boek over wil laten schrijven. Ik ben ruim op tijd, heb een keurig portfolio in mijn tas en draag een panty zonder ladders. Dit kan niet misgaan, denk ik nog, terwijl Google Maps mij vertelt dat De IJsbreker in Amsterdam Noord ligt. Aan de overkant van ‘t IJ manoeuvreer ik mijn ov-fiets door de menigte. Mijn ogen flipperkasten fanatiek tussen de brij van fietsers en het blauwe bolletje op mijn telefoonscherm. Ik probeer net een stukje uit te zoomen als een klap tegen mijn trapper me met een rotvaart op de grond smijt. Verbaasd en bloedend kijk ik achterom naar het rode paaltje dat schuldig blijkt aan mijn neergang. Godschristus, hoe krijg ik dat voor elkaar?

Terwijl kundigere mede-fietsers bezorgd voor mij stoppen, graai ik mijn telefoon, tas en laatste restje waardigheid van het fietspad. ‘Nee hoor, het gaat prima.’ Ik staar naar mijn geschaafde handpalmen en gescheurde panty. Als ik opschiet kan ik nog het bloed van mijn handen wassen en een pleister vragen, voordat die man er is. Tien minuten later ligt mijn bestemming aan mijn rechterhand en ben ik officieel verdwaald. Nergens een café, restaurant of zelfs een parkbankje te bekennen. Ik wil net een stukje verder fietsen, als mijn oog valt op een groot bord: ‘Basisschool De IJsbreker.’

Wat?! Een school? Vliegensvlug zoek ik opnieuw ‘De IJsbreker’ op Google Maps en voeg er dit keer ‘café’ aan toe. Weesperzijde centrum, 18 minuten fietsen. Shit, shit, shit! Ik haal diep adem en spring weer op de fiets. Gelukkig was ik een kwartier te vroeg. Als ik een beetje doorfiets, kom ik nog precies op tijd. Hijgend weet ik mijn fiets nog net op een vertrekkende veerboot te krijgen en ik haal ik mijn telefoon tevoorschijn om mijn nieuwe route beter te bekijken. Het apparaat licht nog heel even op, voordat het scherm donker wordt. Verwoed druk ik op zoveel mogelijk knoppen. Hoe kan dat? Ik had nog 60% batterij! Ik heb Amsterdam pas ontdekt in een tijd, waarin het niet meer noodzakelijk was om straten te onthouden. Ik heb nu geen idee hoe ik moet fietsen!

Gestrest vraag ik de weg naar De IJsbreker aan een meisje dat eruit ziet alsof mijn dag haar nooit zou overkomen. Ze geeft me een uitleg waarvan ik weet dat ik hem nog vele malen opnieuw zal moeten vragen. Tevergeefs probeer ik mijn telefoon weer aan te krijgen. Bellen dat ik wat later ben, zou wel zo vriendelijk zijn. Zoekend en vragend fiets ik door Amsterdam en kom tot de verrassende conclusie dat iedereen bijzonder behulpzaam en attent is. Het is bijna gezellig en ik neem me voor om onder betere omstandigheden nog eens de weg kwijt te raken.

Ruim een half uur te laat loop ik eindelijk Café-Restaurant De Ysbreeker binnen. Mijn afspraak zit godzijdank nog te wachten. Zijn overhemd, spencer en glimmende schoenen vormen een schril contrast met mijn innerlijke en uiterlijke warrigheid. Ik mompel iets over een toerist die tegen me aan is gebotst en excuseer me, voor hij me de bloedende hand kan schudden. In het toilet kijk ik naar mijn verwilderde spiegelbeeld en haal diep adem. ‘Gewoon doen alsof je normaal bent.’ 

Om 17.00 uur ’s middags zit ik uitgeblust, gedesillusioneerd en klaar met de dag in de trein. De afspraak is best oké verlopen, maar dit lijkt me niet een dag waarop ik successen behaal.  Alhoewel? Ik heb net mijn telefoon weer aan de praat gekregen, als er een schermvullende penis in beeld verschijnt. Of ik wil accepteren of niet. AirDrop voor de iPhone: eenvoudig, razendsnel én educatief. Ik kijk even om me heen wie er bij dit gigantische exemplaar zou kunnen passen, maar besluit snel dat het leven best geheimen mag hebben. Aangekomen op Utrecht Centraal zeg ik de rest van mijn afspraken voor die dag af en ga direct naar huis. Morgen ga ik gewoon weer zonder verwachtingen op pad.

Af en toe moet je geloven in romantiek – zelfs op Tinder

Het overkomt me tenminste een keer per maand. Als ik mijn ogen opendoe weet ik al hoe laat het is. In tegenstelling tot andere dagen spring ik uit bed en sleur ik de gordijnen open. Zon of regen, het maakt niet uit. Ik heb zin in avontuur! En wat is tegenwoordig een makkelijkere bron van avontuur dan Tinder?

Laatst was het weer zo ver. Vol opgetogen spanning scroll ik door de mannen die ik in mijn Tinder-kaartenbak heb verzameld en stuur wat willekeurige berichten rond. Al snel raak ik in gesprek met een charmante James Dean, inclusief warrige haardos en nonchalante sigaret op zijn lippen. Ik weet dat dit beeld vanuit een extreem specifieke hoek is gefotografeerd en waarschijnlijk discrepanties kent met de werkelijkheid, maar op avontuurdag is er weinig ruimte voor dat soort cynisme.

James Dean is doortastend en het plan is snel gesmeed. Geen koffies, geen biertjes in een suffe kroeg. Het is mooi weer, wij gaan naar De Efteling. Hij moet vanuit Amsterdam komen, dus ik pik hem op met de auto op Utrecht Centraal. Ondanks mijn preoccupatie met de stationse wirwar van taxi’s, bussen en verdwaalde automobilisten zie ik James meteen. Helaas ziet hij mij ook, anders had ik mijn rode Toyotaatje misschien nog achter een harmonicabus kunnen manoeuvreren. Zodra zijn mengsel van overdadige aftershave, minimale lichaamsverzorging en sigarettenrook mijn auto vult, vervloek ik Disney en alle andere wereldse instituten die die romantische onzin in mijn hoofd stoppen. Ja hè? Wat was het een mooi verhaal geweest als ik zo spontaan met de man van mijn dromen in de Efteling was beland.

Terwijl James non-stop begint te praten over de hoeveelheid geld die hij heeft verdiend met pokeren op cruiseschepen over de hele wereld, denk ik aan mijn werk. Vandaag had zo’n productieve werkdag kunnen zijn. Ik moet nog zeker 5000 woorden schrijven deze week, een nieuwsbrief maken en mijn administratie doen. In plaats daarvan zit ik in deze zelf-gecreëerde hel op weg naar de Efteling. De oprit naar de snelweg voelt als een uitnodiging tot hyperventileren. Kan ik hier echt niet meer onderuit?

Ik ben blij dat James het gesprek grotendeels alleen weet te dragen. Ik overweeg vooral mijn auto tegen de vangrail te sturen om onder deze dag uit te komen. Bij de afslag Vianen Hagestein besluit ik dat ik gewoon ouderwets mijn woorden moet gebruiken. “Ik heb zin in koffie. Zullen we in een willekeurig dorp koffie drinken?’ Zonder zijn antwoord af te wachten, stuur ik mijn auto diagonaal de afrit op en zeg: ‘Kijk, Hagestein, daar is het vast gezellig’. In het pittoreske Hagestein zal ik hem trakteren op een kopje koffie en mijn brute eerlijkheid.

Drie simpele bordjes vertellen me dat Hagestein over niet meer dan een kerk, een dorpshuis en een begraafplaats beschikt, dus ik parkeer op een lege parkeerplaats bij het dorpshuis. Verward door mijn keuzes in het leven stap ik uit de auto, terwijl James vrolijk door kwettert over zijn broer die in een onfortuinlijk sexfilmpje op het internet was beland. Het dorpshuis blijkt gesloten, maar we mogen een kopje koffie drinken, terwijl de vriendelijke uitbater de kerstversiering ophangt. Tussen stoffige slingers en een verwrongen kerstelf komt het hoge woord over mijn lippen. ‘Ik wilde eigenlijk koffie drinken om te kunnen zeggen dat ik niet naar De Efteling wil’. Ik kijk hem met grote onschuldige ogen aan, wetende dat ik dat altijd doe als ik slecht nieuws moet brengen. Het blijkt ook als altijd verwarrend, want James snapt totaal niet wat ik probeer te zeggen. ‘Oh, maar we kunnen ook iets anders doen?’ stelt hij voor zonder enige aandacht voor mijn innerlijke lijdensweg. Ik zwijg en trek een moeilijk gezicht. Langzaam dringt mijn wens me te ontdoen van zijn gezelschap tot hem door.

Terwijl James mij nog op weinig subtiele wijze laat weten wat ik allemaal mis door zijn gezelschap af te wijzen, rijd ik hem terug naar Utrecht Centraal. Nog voor de middag kijk ik hoofdschuddend uit het raam op kantoor. Een illusie armer. Tot de volgende avontuurdag tenminste.

Dat romantische hutje op de hei

Waar komt het eigenlijk vandaan? Dat romantische beeld van een schrijver die geïsoleerd in dat hutje op de hei tot zijn beste werk komt? Ik heb geen flauw idee. Ik kan me überhaupt weinig voorstellen bij isolement en al helemaal niets bij dat het inspirerend zou zijn. Ik ben bijna 33 jaar en heb nog nooit alleen gewoond. Ik kan heel goed alleen werken, maar dan wel het liefst met mensen om me heen. Anders word ik eenzaam en word ik gek genoeg afgeleid door mijn eigen eenzaamheid. Want je eenzaam voelen in de stad is onzin! Er zijn genoeg mensen en er is genoeg te doen. Snel te fixen die eenzaamheid, dus huppakee weg bij die computer en de stad in!

Maar wat als er gewoon niets en niemand in de buurt is? Vind je dan misère of juist ultieme rust? Ik ga het onderzoeken. Op het internet wemelt het van de oproepjes voor huisoppassers voor huis, tuin en huisdier. Riante villa’s in Frankrijk en Portugal. Schattige huisjes aan Italiaanse meren en afgelegen hutjes in de Spaanse bergen. Mijn agenda is flexibel en mijn geest zo mogelijk nog flexibeler, dus ik kan me prima voegen naar de wensen van excentrieke huiseigenaren.

Mijn oog valt direct op een huis in de middle of nowhere in Zuid-Portugal. Twee weken leven als kluizenaar met drie ezels. Drie ezels? Ja! Drie ezels, drie honden, twee katten, een moestuin en een boomgaard. Ik stuur meteen een bericht, want dit is wel het droomhuis. Hoe meer ik hoor van de bewoners hoe enthousiaster ik word. Volledig off the grid, water uit een bore hole, energie via zonnecollectoren en 100% klimaatneutraal! Zelfs het wilde zwijn dat onlangs de labrador ‘s nachts heeft aangevallen, kan mijn enthousiasme niet temperen. Het enige obstakel is de concurrentie van een mysterieus stel, dat keihard mijn droomhuis voor mijn neus weg kaapt.

Maar ik heb een missie en zoek vastberaden verder. Ik stuit op een Peaceful hideaway and horsecare in de Sierra Nevada in Spanje. Thuis voor een 53-jarige massagetherapeute en haar acht van mishandeling en verlating geredde huisdieren: twee paarden, drie honden en drie katten. Ze zoekt een vrouw – de katten zijn bang voor mannen – die niet of nauwelijks interesse heeft in de omgeving, negeert dat het prachtige Granada om de hoek ligt en het liefst de hele dag met de katten op schoot in de kamer zit. Ik ben verkocht. Smokey de kat poept bij voorkeur in bad, maar hoe erg kan dat zijn? Ik vind het hele scenario zo onvoorstelbaar en zo’n contrast met mijn stadse leven, dat ik dolenthousiast mijn vliegtickets meteen heb geboekt.

Dus place your bets! Heb ik volgende maand in alle rust 80 bladzijden geschreven of leer ik vast de verlammende eenzaamheid van een vrijgezel op leeftijd kennen? Wordt vervolgd…

Bob en Wesley’s: dat beetje kleur aan je wekelijkse autoverhuur

Verhuur je auto, help anderen en verdien je autokosten terug! Sinds een half jaar verhuur ik mijn auto via Snappcar en het is een bron van avontuur gebleken. Meestal is het natuurlijk saai. Dan komen mensen keurig hun afspraken na, rijden nergens tegenaan en smokkelen geen vluchtelingen over de grens in je achterbak. Maar soms heb je een Bob of een Wesley, die net dat beetje kleur aan je wekelijkse autoverhuur geven.

Zo lijkt Bob een voorbeeldige huurder. Blonde kuif, stevige kwaliteit haargel en strak gestreken overhemd. Zo’n type waarvan je verwacht dat hij iedere dag in de file naar kantoor staat en weet hoe een auto werkt. Bob stelt niet teleur. Op het afgesproken tijdstip staat mijn auto weer keurig afgetankt op zijn plek. Precies op tijd voor een ritje naar Rotterdam. Terwijl ik verwoede pogingen doe Radio 538 uit mijn auto te tunen, rijd ik soepel de oprit naar de A12 op. Plotseling zie ik een auto vol kerels naast mij rijden. De ramen zijn open en ze gebaren en schreeuwen naar me. Normaal gesproken negeer ik dit soort types, maar nu draai ik toch het raampje open. ‘Je motorkap staat open!’ roept een stevige man vanaf de passagiersstoel. Verschrikt kijk ik door mijn voorruit en hoor de man echoën: ‘Als je zo optrekt naar 120 vliegt hij door je voorruit.’ In één ruk stuur ik mijn rode Toyota de vluchtstrook op en klim aan de passagierskant de auto uit om de motorkap dicht te duwen. Bob had per ongeluk de motorkaphendel verward met de benzinedophendel. Kan gebeuren, Bob. Gelukkig ben je geen Wesley.

Wesley is al drie kwartier te laat, als hij eindelijk belt op vrijdagmiddag: ‘Ik sta te wachten bij een groene Toyota, waar ben jij?’ Wesley is al niet meer mijn favoriete persoon, maar ik vertel hem kalm dat ik bij de rode Toyota sta. Die ene die hij gehuurd heeft voor zijn weekendje Sneekweek. Als Wesley zijn slachtoffer voor het weekend eindelijk gevonden heeft, leg ik hem snel uit hoe alles werkt en vertel hem dat hij moet inchecken met de Snappcar app. Een simpele procedure, bestaande uit vijf schermpjes: het startscherm met de knop ‘Beginnen’, dan de kilometerstand, de aanwezige schade, het brandstofpeil en de rijbewijscontrole. Het gaat meteen fout. Wesley drukt op de knop, stopt de telefoon terug in zijn broekzak en is klaar om in te stappen. Nee, nee, lieve, chaotische, sullige Wesley, met de knop ‘Beginnen’ bedoelt Snappcar beginnen met inchecken, niet beginnen met autorijden. Terwijl Wesley de grootste moeite heeft tijdens de rest van de procedure zijn telefoon uit zijn broekzak te houden, probeer ik zo subtiel mogelijk de grootte van zijn pupillen en de kwaliteit van zijn adem vast te stellen. Mijn gedachten dwalen af naar Sneekweek. Wat een lullig einde voor een prima auto.

Nadat ik mijn autosleutels aan Wesley heb overgedragen en hij na tien minuten klooien eindelijk wegrijdt van de parkeerplaats, word ik verscheurd door twijfel. Had ik de verhuur niet ter plekke moeten weigeren? Maar op basis waarvan? Ik had niet de indruk dat hij onder invloed van iets was en hij had een geldig rijbewijs. Had ik moeten zeggen: ‘Sorry Wesley, geen Sneekweek voor jou, want je bent een idioot’?

En ja hoor. Een paar uur voor de geplande wederkomst van Wesley op zondag, komt het gevreesde telefoontje. ‘Ja hoi, ja uhh.. de auto start niet meer.’ Wesley vertelt de auto zonder problemen geparkeerd te hebben op vrijdag, dus geen flauw benul te hebben waarom de auto nu kuren heeft. Ik vraag hem of de accu misschien leeg kan zijn, maar dat blijkt een vraag waar hij geen antwoord op kan geven. Ik besluit het anders te formuleren. ‘Heb je de lichten misschien aan laten staan?’ Terwijl ik uit blinde frustratie mijn servies al mentaal op de grond smijt, hoor ik Wesley uitleggen dat hij met stadslicht heeft gereden, maar de auto gewoon met de sleutel heeft uitgezet. Ah ik begrijp het. Wesley kan natuurlijk ook niet weten dat in een Toyota uit 2002, je alles met de hand moet aanzetten, uitzetten, opendraaien en op slot moet zetten. In een volgend pijnlijk moment leg ik Wesley uit wat startkabels zijn en dat sommige mensen die in hun auto hebben liggen. Hij pikt het goed op en zegt zelfverzekerd dat hij wel kan rondvragen in Sneek. Ik ben trots. Trots op Wesley en zijn bloeiende assertiviteit en trots op mijzelf omdat ik voor het eerst in mijn leven over meer autokennis beschik dan de willekeurige ander. Een paar uur later staat mijn auto weer op de parkeerplaats in de buurt en is Wesley godzijdank uit mijn leven verdwenen.

Wesley en Bob mogen van mij voortaan op de fiets, maar Snappcar.. Wat een topidee!

Een licht-ontvlambare middag in juli

Zonnemaire, wie kent het niet? Ik rijd al twee uur op de motor in zuidelijke richting voor een willekeurig, spontaan bezoek aan het Zeeuwse dorp, dat maar liefst 749 inwoners, een te gekke kroeg en een snackbar telt. Het is zondag, dus ik heb geen haast en besloten dat ik de snelweg vermijd. Ik maak overtochtjes met pontjes, rijd door schattige plaatsjes, met exotische namen en zwaai vrolijk naar mijn passerende collega-motorrijder. Het is een gezellige middag, wat ergens gek is met een brullende motor en een helm op je hoofd.

Volledig in gedachten verzonken over hoe onhandig tolwegen zijn voor motorrijders, na betaald gebruik van de Kiltunnel bij Dordrecht, voel ik plotseling een koude windvlaag langs mijn linkerbeen waaien. Dat is gek. Zou de rits van mijn motorbroek kapot zijn? Ik stuur de motor rechtsaf in de richting van het plaatsje Cillaarshoek, als ik terloops naar beneden kijk. De temperatuur in mijn helm schiet omhoog. ‘Shit, shit, godver!’ Mijn been voelt niet koud door de wind, maar door de liters benzine die uit een gescheurde brandstofslang mijn laars inklotsen.

Onmiddellijk zet ik mijn Yamaha aan de kant van de weg en spring er vanaf. De laatste benzine druppelt nog in een lullig plasje naast de motor, terwijl ik schaamteloos mijn broek en laarzen uittrek langs de kant van de weg. Ik zie Bruce Willis al achteloos een brandende sigaret mijn kant op gooien, dus tast met liefde de Cillaarshoekse goede zeden aan om een eventuele explosie te voorkomen. Ik giet water over mijn blote onderbeen en voet, waarna ik een brandstofvrije broek uit mijn tas vis.

Starend naar het kleine losse slangetje bel ik de ANWB. Drie keer moet ik Cillaarshoek spellen en beamen dat ik het ook niet kende, totdat ik drie minuten geleden als een brandende fakkel in spé een noodstop maakte op de plaatselijke parkeerplaats, voordat ik te horen krijg dat er binnen een uur iemand zal komen om me te helpen.

OK dan. Een uur.  Ik neem nog een slokje water, leg mijn motorbroek en laarzen in de zon en speel een beetje met het brandstofslangetje. Het lijkt wel alsof hij doorgesneden is, zo recht is hij afgescheurd. Aan de overkant van de weg zie ik de koplampen van een auto branden. Als ik toch een uur moet wachten, kan ik net zo goed iemand anders de ANWB besparen. Ik bel aan, wijs naar de autolampen en beantwoord de wedervraag waarom ik op deze willekeurige zondag op blote voeten door Cillaarshoek banjer.

De brandende koplampen-man blijkt best handig te zijn en na een beetje priegelen heeft hij het brandstofslangetje weer op de juiste plek zitten. ‘Kun je die ANWB afbellen’, zegt hij droog, terwijl hij zijn handen weer in zijn zakken steekt. Verbaasd kijk ik naar het slangetje. Hij is 2 cm korter dan voorheen, maar lijkt weer stevig vast te zitten. Dit had ik zelf ook gekund! ‘Zat er geen klemmetje omheen?’ vraag ik met een beetje pseudokennis. ‘Hoe lang moe je nog? Anders doe ik er nog effe een taireppie  omheen. Start hem maar eens.’  Zonder vertrouwen op een startende motor, nadat ik de laatste druppels brandstof op de straatstenen had zien verdampen, start ik zonder problemen de motor. Ik snap er duidelijk niets van.

Ik hijs me weer in mijn geurende motorbroek, bedank mijn nonchalante held en rijd met genoeg brandstof en zonder verdere problemen naar het dichtstbijzijnde benzinestation. Het laatste uur van mijn reis naar Zonnemaire verloopt afgezien van wat fantoomkou bij mijn been en flinke, onverwachte rukwinden op de Grevelingendam voorspoedig en tegen zessen arriveer ik op mijn logeeradres.

Onder het genot van een niet aflatende benzinestank bestudeer ik in de achtertuin mijn met tie-wraps in elkaar gezette leeftijdsgenoot. Liefdevol klop ik op de weer goedgevulde benzinetank en denk: ‘Vingerverven. Dat is ook een leuke hobby.’